Sluiten

Balanceren tussen kwaliteit, duurzaamheid en gezondheid

In 2030 moet de Nederlandse bouwsector voor 50% circulair zijn. Maar wat betekent circulair bouwen eigenlijk? En wat zijn de gevolgen voor de interieur sector waar budgetten vaak scherp en tijdlijnen kort zijn? Marieke van den Heuvel (ruimtelijk ontwerper en onderzoeker) duikt samen met Baars & Bloemhoff in de keten van interieurbouw op zoek naar een antwoord op deze vragen. We praten met toonaangevende ontwerpers, makers, fabrikanten, adviseurs en slopers over circulair ontwerpen in de praktijk. Hoe gaan ze te werk en waar lopen ze tegen aan? Het komende half jaar publiceren we in de reeks 'duurzame koplopers' maandelijks een interview op deze site. 

In het vorige interview spraken we met Fokkema & Partners over de verbouwing van de Nationale-Nederlanden interieurs en daarbij het gebruik van een ontwerpmanual. Omdat circulariteit alleen maar bereikt kan worden door intensieve samenwerking tussen alle partijen zetten we het gesprek voort met interieurbouwer Gielissen.

Een interview met Lotte de Jong, namens interieurbouwer Gielissen

In 1937 begon Toon Gielissen zijn aannemersbedrijf vanuit zijn achtertuin in Eindhoven. Ruim tachtig jaar later is Gielissen uitgegroeid tot een internationaal opererend bedrijf wat zich concentreert op stands, interieurs en events. Een sector waar hergebruik steeds belangrijker wordt, waardoor de eigen ‘Oogsthal’, veelvuldig gebruikt tijdens het Nationale-Nederlanden, een belangrijke rol blijft spelen.

Staat het Nationale-Nederlanden project op zichzelf of werkt Gielissen op meer fronten aan de transitie naar duurzame bedrijfsvoering?

Nationale-Nederlanden is zeker een belangrijk leerproject geweest voor ons, maar het is niet genoeg om het alleen voor de klant te doen. Je moet ook intern aan de slag. Daarom zijn we het afgelopen jaar bezig geweest met het formuleren van onze eigen uitgangspunten, samengevat in zeven duurzame paden. Die hanteren we, om als projectteam duurzame keuzes te integreren in al onze projecten.

Naast duurzaamheid hechten we veel waarde aan een betere gezondheid voor iedereen: dat betreft de gebruikers van door ons gebouwde ruimtes, maar ook die van onze eigen mensen. Gezondheid en duurzaamheid komen samen in het werken met formaldehydevrije materialen. Ons streven is om in 2024 volledig over te gaan op formaldehydevrij bouwen, maar daarvoor hebben we wel veranderingen in de markt nodig.

Er is een groeiende hoeveelheid formaldehydevrije producten verkrijgbaar, waar loop je tegenaan?

De kwaliteitsgaranties die Gielissen aan zijn opdrachtgevers wil leveren. Er zijn bijvoorbeeld formaldehydevrije verven, maar die zijn niet krasvast waardoor we een concessie moeten doen op kwaliteit. Dat is iets wat we absoluut niet willen. Daarom werken we het liefst met pure materialen, waarbij geen laklaag meer nodig is. Dat is echter niet altijd mogelijk, omdat een pantry bijvoorbeeld waterbestendig moet zijn. We kiezen er ook steeds vaker voor om massief of gefineerd hout te oliën, alleen levert dat weer meer onderhoud op. Zo zijn we steeds op zoek naar een balans tussen de beste materiaaltoepassingen bij een specifiek project.

Bij Nationale-Nederlanden zijn jullie in eerste instantie gevraagd om veel materiaal te hergebruiken, hoe is dat gegaan?

De architect had alles wat hergebruikt kon worden al in het ontwerp opgenomen. Onze taak was vooral om geen afval te creëren. Alle treinbanken uit het oude interieur zijn teruggeplaatst, maar met een nieuwe stoffering. Wij moesten niet alleen een nieuwe stof plaatsen die aan de gezondheidseisen van WELL voldeed, maar ook bedenken wat er met de oude stoffen kon gebeuren.

Met het vinyl was niet veel meer mogelijk, omdat daar stoffen inzitten waarvan we nu weten dat die niet goed voor mens en milieu zijn. Daar wilden we eigenlijk zo snel mogelijk van af. Uiteindelijk hebben we het naar een Duitse afvalverzamelaar kunnen brengen, die er plastic gieters van maakt. Dat is weliswaar downgraden van het materiaal, maar het krijgt nog wel een tweede leven.

Voor de wollen stof zijn we in contact gekomen met een viltproducent die wol recyclet naar akoestische panelen, die vervolgens weer in het nieuwe ontwerp werden toegepast. De uitdaging was dat onze ingebrachte stof vooral oranje was en we eigenlijk op zoek waren naar een lichtere kleur. Gelukkig werkte de viltproducent met een paar basiskleuren en daar is een klein percentage van onze stof aan toegevoegd. Zo hebben ze voor ons een custom-made variant gemaakt met een vleugje oranje.

Wat is er gebeurd met de rest van oranje wol en hoe kwam de producetn aan een lichte basis?

De producent heeft het grootste deel van de Nationale-Nederlanden stoffen kunnen gebruiken voor andere projecten. Om flexibel te zijn en allerlei verschillende kleuren te kunnen produceren, halen ze de bulk van hun materiaal uit de hotelsector. Hotels moeten elke jaar al hun beddengoed wisselen vanwege hygiëne voorschriften. Enorme hoeveelheden witte stof worden op deze manier opnieuw ingezet.

Door deze samenwerking hebben we ervoor gezorgd dat we geen afval hebben geproduceerd, maar we maakten wel kilometers en gebruikten energie voor de productie van het vilt. Je moet steeds de verschillende factoren, geen afval versus milieu-impact, tegen elkaar afwegen om te kijken welke je moet prioriteren voor de beste balans in het gehele project.

Wat voor een percentage van de projecturen hebben jullie gespendeerd aan het vinden van dit soort oplossingen?

Dat heeft heel veel tijd gekost, soms was het wel een dagtaak. Wanneer we naar de duur van het hele project kijken, dan denk ik dat het tien tot twintig procent extra uren heeft gekost.

Hoe verliep de wisselwerking met de andere bouwende partijen die aan dit project hebben gewerkt? Hebben jullie veel geruild?

Alles wat we inventariseerden, kwam op de oogstlijst en daar werd zo gedetailleerd mogelijke informatie aan gehangen. Wat is het? Waar staat het? Uit wat voor materiaal bestaat het? Wat is de kwaliteit? Wat is de nieuwe bestemming? Dat werd gedeeld met onze collega’s van de wanden, het losse meubilair en de vloeren, om te zien of zij iets konden gebruiken van het materiaal waarvoor wij geen oplossing hadden, en omgekeerd.

Zo zaten we een keer met zijn allen in onze tweewekelijkse ateliersessie en vertelde de wandenbouwer: ‘Ik mis nog twintig glazen deuren, het lukt me niet om daaraan te komen.’ Toen zei ik: ‘Bij ons in het perceel zitten nog glazen deuren, als de architect het oké vindt, wil ik die best vervangen voor houten deuren als jij die wel beschikbaar hebt.’ De architect vond het goed, dus toen hebben we gewisseld, zo flexibel was het team.

Als jullie materialen nodig hadden die je niet uit de bestaande situatie kon halen, wat deden jullie dan?

Soms konden we die uit een van onze andere projecten halen, maar we oogstten niet willekeurig. We hebben weliswaar een oogsthal, maar we kunnen daar niet alles inzetten wat we misschien een keer in de toekomst nodig hebben. Daarom is het belangrijk om altijd alert te zijn op win-winsituaties. Binnen het netwerk van Gielissen wordt steeds vaker geschoven met materialen, om zo optimaal mogelijk met onze grondstoffen om te gaan. Dan krijg ik bijvoorbeeld een mail van een partij die 1000 bureaubladen over heeft, of wij die kunnen gebruiken.

Een moeilijk aspect van hergebruik is dat de samenstelling van een materiaal of object niet altijd bekend is, hoe ga je daar mee om?

Dat is inderdaad lastig. Wij willen zoveel mogelijk weten over de materialen die we hergebruiken en dat geldt ook voor degene die straks aan de gang moet met het interieur dat wij opleveren. Dat betekent dat we allemaal zo transparant mogelijk moeten zijn, ook wanneer je daarmee een klein stukje geheim van de smid prijsgeeft. Daarom proberen we zoveel mogelijk details op onze maatwerktekeningen te plaatsen. Niet alleen formaten, maar ook gewicht: bijvoorbeeld dat een bepaald meubel voor drie kilo uit X materiaal bestaat – zodat je ook aan massa kan denken. Eigenlijk probeer ik alle informatie die ik niet kan vinden wanneer ik zelf materiaal oogst, aan onze tekeningen toe te voegen.

Wat waren dan de belangrijkste criteria wanneer jullie nieuwe materialen gebruikten?

Sowieso dat ze aan WELL-standaarden voldeden. Die ambitie was even belangrijk als nul afval en een lage MKI. Bij nieuwe materialen hebben we altijd de LCA opgevraagd (de levenscyclusanalyse waarmee milieu-impact wordt vastgelegd –MvdH). Daarmee weet je binnen no time of het materiaal aan de projecteisen voldoet. Dat is echt een belangrijke tool. 

Het lastigst zijn de innovatieve materialen. Er komen steeds meer interessante nieuwe materialen op de markt en ik vind het leuk om ermee te werken. Zo is er Resysta, een plaat gemaakt van rijstvlies. Voor Nationale-Nederlanden hebben we testen gedaan met mycelium, dat is gemaakt van champignonschimmels en volledig biobased. Daarnaast komen Hennep en Vlas ook in steeds meer producten voor. Alleen weten we vaak niet of deze nieuwe materialen voldoen aan de basiskwaliteit die we als maatwerkleverancier moeten bieden. Zijn ze voldoende slijtvast? UV-bestendig? Dan moet je goed overleggen met de opdrachtgever of ze dit aandurven. In zo’n situatie zorgen we er altijd voor dat de materialen demontabel en modulair worden toegepast, dan kun je ze altijd vervangen met zo min mogelijk impact.

De belangrijkste take-aways:

  • Samenwerking met (andere) producenten is belangrijk om zo minder afval te creëren.
  • Probeer in tekeningen informatie te verwerken die je zelf graag zou willen weten wanneer je oogst.
  • Nadenken over levensduur en onderhoud en daarop gebaseerd kiezen voor een materiaaltoepassing.

 
Dit onderzoek wordt mede mogelijk gemaakt door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en Baars & Bloemhoff.

MEER ARTIKELEN LEZEN ZOALS DEZE?

Wil jij op de hoogte blijven van vergelijkbare nieuws items? Meld je aan, dan sturen wij jou iedere 2 weken interessante en inspirerende updates.


Favorieten

Om gebruik te kunnen maken van het opslaan van favorieten dien je ingelogd te zijn.

Inloggen